Vanmorgen zat ik op de pont op mijn favoriete plek, uit de wind en in de schaduw achter de stuurhut. Op dit bankje pasten drie mensen van gemiddeld postuur, of twee flinkere exemplaren. Hoe dan ook, het was een gewilde plek boven op het dek en de mevrouw die naast me schoof was zich daar van bewust. Gniffelend omklemde ze de leren handtas op haar schoot en zei met hese stem,
‘dit is de beste plek meneer’. Ik knikte en glimlachte naar haar. Ze woonde twee straten achter me, maar blijkbaar herkende ze mij niet.
Een jonge man met krullen scande onze tickets en stootte per ongeluk tegen mijn nieuwe rugzak. Ik klemde hem tussen mijn benen en trok het prijskaartje eraf. Het beloofde een avontuurlijke zomervakantie te worden.
‘Het maakt mijn hele dag goed wanneer ik hier op dit bankje kan zitten’, vertrouwde de vrouw me toe. Voordat ik verder kon dromen over steile bergwanden en witte stranden, vertelde ze me haar verhaal. Hoe vaak ze naar het ziekenhuis moest voor de behandeling en hoe uitzichtloos haar situatie was. Ze onderging het eigenlijk alleen nog voor haar man, zelf had ze er vrede mee. De vrouw kneep in de hengsels van haar tas. Haar knokkels werden net zo wit als haar gezicht toen ze vertelde dat niemand het wist. Ik slikte moeizaam.
‘Wat weet niemand?’, vroeg ik zacht.
‘Dat ik niet meer lang op dit bankje kan zitten. Maar tegen jou durf ik het te vertellen. Jij bent een voorbijganger, een toerist. Gek hè, dat ik het tegen een onbekende wel kan zeggen?' Ze keek naar mijn rugzak en staarde daarna naar het water. Ik zei niets en gaf een klopje op haar arm. Samen liepen we de pont af en wenste zij mij een goede reis en ik haar sterkte. Met een grote omweg liep ik naar huis.
Comments