Claudia Maser
Jacoba, 13 januari 1416
Vandaag werd er een kist bezorgd met spullen van de broer van Jean. Zo vreselijk dat mijn schoonbroer Lodewijk aan dysenterie is overleden, moge hij in vrede rusten. Jean is erg aangeslagen en zoekt troost in de jacht. Hij schiet fazanten en hazen alsof hij daarmee zijn broer terug kan brengen. Ik heb bizarre verhalen over deze ziekte gehoord. Het schijnt dat alles wat je ooit genuttigd hebt, in twee dagen uit je ingewanden stroomt. Hopelijk gaat deze misère aan onze deur voorbij en blijft mijn voedsel waar het hoort. Lodewijk had in zijn laatste dagen de wens uitgesproken dat er een aantal spullen bij Jean terecht moesten komen, zoals een prachtig boek met prenten, een gouden zegelring, een caleidoscoop en een reusachtige berenhuid met hoofd. Hij had die beer twee jaar geleden zelf gedood.
Gelukkig ligt dat beest in Jean zijn slaapvertrek want ik zou er niet van kunnen slapen. Zijn bek is wijd opengesperd en zijn ogen lijken mij te volgen alsof hij mij ieder moment wil verslinden. Jean lacht om mijn angsten en heeft beloofd mij te beschermen tegen dode dieren die zich misdragen. Van vader kreeg ik een standje, hij vond dat een toekomstige koningin zich met andere zaken bezig dient te houden dan angstaanjagende berenvellen.